Descendants of Levy Jacobs
 
I.1    Levy Jacobs, slagter, schapenhandelaar. Ten tijde van het overlijden van zijn zoon Jacob in 1786 is zijn verblijfplaats onbekend. Binnen de familie Vink (nakomelingen van Hendrik Vink en Diewertje Kuur, kleindochter van Drewes Levys) gaat het verhaal dat Levie Jacobs die als veekoopman rondtrok met soms misschien een goedgevulde beurs, op de weg van Mensingeweer naar Baflo bij Mattenesse werd vermoord.Gezien het feit dat hij in 1781 nog voor het gerecht in Eenrum verscheen en in 1786 bij de dood van zijn zoon Jacob niet aanwezig was, zou dit tussen 1781 en 1786 gebeurd kunnen zijn.
Married to Grietje Drewes, daglonerse, born in Eenrum, christened on 02-03-1735 in Mensingeweer, died on 06-11-1789 in Eenrum at the age of 54. Tekst in doopboek Mensingeweer:"Den 2 Maart een kint gedoopt van Drews Ailkes ende Tietje Roelfs van Eenrum genaamt Grietie." Is deze moeder wel dezelfde vrouw als Grietje/Fetje Romkes/Rumkes? Daughter of Drewes EIJLKES,AIJLCKES,AILKES and Fettie ROMKES. Het huwelijk van Levy Jacobs en Grietje Drewes is niet geregistreerd in Eenrum,maar dat trouwboek heeft een lacune van 1735-1770.
In een aantal akten opgemaakt door Rigter Henricus Cleveringa in de periode van 1759-1781 (RAG, Hunsingo, toegang 734, inventarisnr.196, 197 en 203) is sprake van Levij Jacobs resp. Grijtje Dreeuwes.

In een akte (734/196),opgemaakt 3 Nov.1764 met een bijbehorend taxatie uitgevoerd op 11,13, 14 Maij 1765, van goederen nagelaten door Jannes Julles ten behoeve van zijn kinderen bij wijlen Bijwke Tomas en bij zijn weduwe Grietje Berends Bloem is sprake onder het hoofd "Doodskosten" van een post "betaalt aan Levij de Jood voor geleverd"vleis" ten bedrage van 11 Guldens, 7stuivers en 4 centen"

In een akte opgemaakt 3 Juni 1767 (Toeg.734/Invent.nr 197) wordt door de crediteuren van Levij Jacobs de Joode publiek verkocht een "huisje en hutte" staande tot Eenrum op"Strijkgelt Conditien". De gedwongen verkoop vond plaats omdat Levie Jacobs, zoals hij grif toegaf, door de H.W. Geb. Heer G. Alberda van Dijksterhuis geleverde schapen, niet had betaald.


Volgens een akte (25 April 1769;Toeg./Invent.734/203) wordt door Wibbe Sijverts en Trijntje Derks Cleveringa aan Levij Jacobs en Grijtje Dreeuwes een huis verkocht voor 150 Carolus guldens, gelegen tot Eenrum op de "biggestart" op grond van Henrica Wyrsema wed. Dom. J. Metelercamp.

In een akte d.d. 15 Maart 1774 (Toeg./Invent.734/196) behelzende een inventaris opgemaakt na de dood van wijlen Martjen Sikkes, gewezen huisvrouw van Sijmen Pieters, is onder de post "Doodskosten" een bedrag van 1 gulden en 10 stuivers opgenomen voor de levering van vlees door Levij de Jood.

In een akte d.d. 20 Mei 1775 (Toeg./Invent.734/196) betreffende een inventarisatie van de goederen van Trijntje Derks en "wijlen haar Eheman Wibbe Sijwerts" (een manufacturier te Eenrum) wordt onder de tegoeden gemeld een post van 8 gulden, 7 stuivers, 4 cent te betalen door Levij Jacobs.

In RAG 734/446,"Protocol en petities van het gericht te Pieterburen" komt "Levie de Joode" ter sprake op zittingen van 16 Jan. , 13 Febr., en 20 Febr. 1759. Levie klaagt aan een zekere Jannes Tijmens uit den Andel die hem heeft "aangerant" en geslagen, resp. vuistslagen heeft toegebracht. Levie verlangt een conclusie per "wietebrief"(=dagvaarding). Het gericht beveelt een taxatie en moderatie te voldoen door Jannes Tijmens. Op 20 Febr. overlegt Levie een gemodereerde specificatie van 58 gulden die niet is voldaan en hij verzoekt voor genoemde somma executie van goederen van Jannes Tijmens te den Andel. Dit wordt geaccordeerd door het gericht.

Uit RAG 734/140: Commissie gehouden in 't Regthuis te Eenrum den 2 Febr. 1779
In saken Levij Jacobs Impetr.op en tegens Pieter Reints Gede. als ter conclusie:
"De Gede. bragt in commissie voor dat hij op de voormiddag van den 25 Decembr 1778 was gegaan na 't Huis van Levij en gevraagt aan de vrouw of zij een stukjen vlees te koop hadde, waar op zij ja had geantwoord, soo had Gede.gesegt hij wilde het voor zijn Broer Cornellis kopen, waar na Gede. aan de soon gevraagd had hoe swaar dat stukje was dat in 't voorhuis hing, soo had de jonge gesegt van een pond of ses na zijne gedagten, waar op de vrouw van Levij en soon het hem hadden toegewogen op 10 lb soo had Gede. gesegt dat was hem haast al te veel, waar op de vrouw van Levij gesegt hadde joe volk hebben van de morgen ook vlees gekregen en hebben voor het pont twee blanken geven waar voor hij Gede. het ook konde krijgen soo hadde Gede. gesegt dan neem ik het voor mijn broer aan, en als mijn broer mij daar toe het gelt geeft dan sal ik het joe wel geven soo hadde de vrouw geantwoord het is goet. Waar op de soons van Levij hadden gesegt dat die broer van Gede. nog gelt van haar quam, waar op de vrouw van Levij misbaar hadde gemaakt en gesegt, sij wilde het dan niet misten, waar op Gede. gesegt hadde ik hebbe het gekoft, en gaa er nu ook met heen, waar op Gede. was weggegaan met het vlees soo hij gekoft hadde, en hadden zij hem doe agter na geroepen en gescholden, het welke ligtelijk van andere menschen soude gehoort zijn die bij de hegge hadden gestaan toen sij dat misbaar maakten.
De Impetr. hier tegens verklaarde dat hij selve niet te Huis was geweest,
waar op de huisvrouw van Levij Grietje Driewes afsonderlijk met Levij Jacobs zijnde verstaan liet tekenen wel te kunnen bewijsen dat Gede. tegens haar wil en dank met het vlees uit huis was gegaan, en soo verre buiten huis was voorgevallen; edog hadde Gede. binnenshuis dat vlees ook met gewelt haar afgenomen, en sonder wegen mede genomen, maar door dien hier bij geen bewijs was geweest als zij Grietje Driewes met hare kinderen, waar van het oudste van die toen tegenwoordig waren genaamt David Levij omtrent vijftien Jaar oud was, en zij geen getuigen in eigen sake konden zijn, soo waren zij hunnent wegen van Gede. wegen afgekoft van dese actie voor een Gouden Ducaat, welke hun betaalt was, en hadde Gede. aangenomen de kosten mede te willen betalen. De Gede. wederom verstaan verklaarde dat volkomen ontschuldig was maar aangesien hij tegens de jode wiens boedel thans onder beschrijvinge was en niets te verliesen hadde even daarom niet hadde willen pleiten gelijk zijn familie ook daar tegen was soo waren die daar mede geaccordeert voor een gouden Ducaat, en de kosten hier over aangewent, welke ducaat de jode ook al hadde."


In Ommelander Archieven (OA 2/760) komt tersprake het zgn.bestiaalregister (=slachtregister) van Eenrum van 1780. Levij Jacobs laat slachten 24 lammeren, 1 gebrekkig zwijn, 2 twenter ossen en 4 kalveren. Hij betaalde de belasting over de geslachte beesten. Zou niet zelf sjocheet (=ritueel slachter) zijn geweest?

Tenslotte figureert "den Jode Levij Jacobs" tijdens "Rechtdagen in Judicio tot Eendrum" op 31 Juli en op 10 Oct. 1781. Behandeld wordt de zaak tussen Jan Cornellis, schipper te Eendrum, die door Levie ervan wordt beschuldigd hem te hebben geslagen en te hebben verwond met beschadiging van kleding. Het blijkt dat Levie op 5 Nov. 1780 ten huize van Jan Cornellis nogal wat "soopjes" had gekocht en daarna Jan Cornellis ervan betichtte dat deze zou hebben verteld aan o.m. Abel Jacobs en Jan Alderts Bakker dat Levie de schoengespen van zijn zoon zou hebben gestolen, en zulks nogwel terwijl zij altijd goede vrienden waren geweest. Daarop dreigde Levie om Jan Cornellis wel te zullen leren, met als gevolg een hoofdwond en een gescheurd cammisool voor Levie. Jan Cornellis wordt veroordeeld voor twee daalders en de kosten, die hij voldoet.

In de registers van voogdijzaken van het gericht van Eendrum wordt op 19 Juli 1766 (toeg.nr.734/141) een voogdijzaak behandeld betreffende de erfenis van wijlen Martjen Jans, onmondige dogter van wijlen Jan Melis en wijlen Jantien Jacobs. In de overlevering van de boedel komt voor:"een verzegelde pachtbrief voor Rigter Lambertus Eilerts in data den 22 May 1731 beleden van 3,5 jukken land gelegen onder Eenrum van pupilles (= Martjen Jans) moeder haar aangeërft, thans door Folkert Jacobs gebruikt voor 41 gulden jaarlijks waarvan de huire tot midwinter 1765 betaalt en verzekert is: Nog een heemstede Pouwels Hoff genaamt in deselve versegeling begrepen, thans door Levy Jacobs gebruikt waarvan het jaar huire Midwinter 1765 verschenen nog restant, en alle voorgaande huire verrekent is"

Een genealogie over de "Bakema's van Joodse afkomst (Eenrum)" werd gepubliceerd door Petronella J. C. Elema in Gruoninga, jaargang 2000, blz.94-101.

De zoons David (29 oktober), Drews en Eilke (28 oktober)hebben in 1811 de achternaam Bakema gemeld voor het Burgelijk Register der Commune Eenrum (Franse Tijd). "Bake" is een verouderd woord voor `zijde spek' = stuk spek. De lezer herkent het Engelse woord bacon voor spek. Een joodse slachter die ook varkens slachtte heette trouwens "spekslager"met ook wel "bake" als bijnaam. Levi was een "spekjeud".
Rond 1811 werd het opgeven van een achternaam verplicht vanwege de inrichting van de Burgerlijke Stand. Veel mensen kozen hun beroep als naam of een bepaalde bijnaam of de geboorteplaats. Veel mensen kozen een achternaam uit spot. "Als de Fransozen het land uit zijn gaat die nieuwigheid met hen mee". Het gevolg was dus namen als Weltevreden, Naaktgeboren, Poepjes of Windjes. Was Bakema als spotnaam bedoeld? Was de naam al een bijnaam van de kinderen van Levi de bake? Bakema betekent "kinderen van een slager".

From this marriage:
   1.  David Levys BAKEMA, timmerman, born 1761 in Eenrum, died on 15-04-1828 in Pieterburen. Blijkens zijn overlijdensakte, opgemaakt op 17 April 1828 door Benno Roelfs Ekkens, burgemeester te Eenrum, verklaarden de aangevers te weten Jan Sjabbes Dijkema (49j landbouwer te Pieterburen) en Klaas Jacobs Helder(34j landbouwer te Pieterburen) dat in huis nr 84. hun buurman David Levys Bakema is overleden op 15 April 1828. Zij verklaarden niet te weten waar deze man geboren is, noch wie zijn ouders waren.

In overlijdensakte nr.58 van het jaar 1826 op 30 Augustus te Eenrum treedt David Levys Bakema samen met Klaas Jacobs Helder op als aangever bij het overlijden van Gepke Alberts, weduwe van wijlen Sjabbe Jans Dijkema, landbouwer te Westernieland, in huis nr.10 te Pieterburen. David is dan 65 jaar en timmerman. Hij tekent als D. L. Bakema.

In het Burgerlijk Register van de Commune Eenrum opgemaakt 29 Oct. 1811 geeft hij als achternaam Bakema op, geboren te zijn op 10 April 1763, timmerman te zijn en woonachtig te zijn in Pieterburen.

Hij werkt als timmerman voor de kerk te Pieterburen: "Rekening Nummero 16 van 16 Nov. in de jaare 1792: David Levys timmerloon volgens Quit. F 10,10".
Church marriage on 09-01-1791 in Eenrum. De derde Huwelijksproclamatie en aansluitend het huwelijk vond plaats op 9-01-1791. David Levys jongeman van Eenrum, attestatie gepasseerd naar Pieterburen. Spouse is Anje Allerts/Alderts, 36 years old, christened on 15-04-1754 in Pieterburen, died on 07-01-1829 in Pieterburen at the age of 74. Zij was, blijkens inschrijving van het huwelijk met David Levys in het register van de kerk te Pieterburen, weduwe van Folkert Pieters met wie ze in de periode 1773-1784 vijf kinderen had (Pieter, Folkert, Auktje, Auktjen, Anje). Het huwelijk van Anje Allerts met Folkert Pieters is op 14-02-1773 ingeschreven te Pieterburen. Helemaal zonder slag of stoot ging dat niet want volgens de "Protocollen voor het Gericht Pieterburen en Westernieland" daagde Anje, geassisteerd door haar moeder Barber Pieters op 1 Dec. 1772 Folkert Pieters voor het gericht op poena van 1 Mark omdat hij trouwbeloften had gedaan en geimpregneerd! (RAG 734/447)

Op 22-12-1790 wordt een inventaris opgemaakt waarin de rechten van de kinderen van Folkert Pieters en Anje Allerts worden beschreven RAG 734/525 (nog niet ingezien!), daughter of Allert(Albert) Jans and Barber Pieters, Peters, Pijtters.
   2.  Fetje/Fijtje Levys BAKEMA, daglonerse te Eenrum, born on 10-04-1766 in Eenrum, christened on 30-03-1806 in Eenrum. Zij werd samen met haar broer Drews Levys op 40jarige leeftijd! gedoopt
in Eenrum, waarbij de overgang van het joodse geloof van haar vader naar het Christendom een feit werd. Died on 01-05-1835 at 16:00 in Eenrum at the age of 69. Overleden in armenhuis van Eenrum, dat geen archief van de bewoners uit deze periode heeft nagelaten. Getuigen bij aangifte overlijden: Jacob Tammes Tammens, 40j. landbouwer, en David Hartsema, 39 j. broodbakker beiden te Eenrum en beiden diakenen te Eenrum. Zij is zonder beroep, 69jaar oud (volgens doopgegevens zou ze 71 jaar zijn!), weduwe van Hendrik Harms van der Horst, in leven dagloner te Eenrum. Zij was dochter "van wijlen Levie Bakema en Grietje Drewes in leven egtelieden, dagloners van beroep te Eenrum". Married to Hindrik Harms van der HORST, dagloner, born 1751 in Eenrum. In het "Burgerlijk register van de Commune Eenrum 1811" is zijn geboortedatum 11 Nov. 1756. Died on 20-06-1826 in Eenrum. Overleden in huis nr. 46 te Eenrum. Oud 75 jaar. Zijnde geboorteplaats en ouders van den overledene aan de getuigen onbekend.
   3.  Drewes Levys BAKEMA, slagter-vleeschhouwer, later timmerman, born on 08-05-1769 in Eenrum. Volgens overlijdensakte geboren te Pieterburen. Christened (NH) on 30-03-1806 in Eenrum. Hij werd gedoopt door Ds.Jacobus Albertus Uilkens in Eenrum samen met zijn zuster Tetje/Tijtje. In het doopboek wordt vermeld dat hij een Joodse vader had.
Hij nam in 1813 2.5 juk land van Menne Pieters en Elizabeth Berends over in vaste beklemming (19-04-1796, RA XLVI c2.272). " Zeekere (twee akkeren) Heemstede te Eenrum gelegen, jaarlijkse huur 5c.gl. Koopsom 48 c.gl. (15-07-1796, RA XLVI c2.273). Drieuwes en Dieuwerke lenen 300 c.gl. van Klaas Isebrantds en Trienje Jurjens. In "Boerderijen in het Halfambt" (pag.461) wordt vermeld dat hij op 25 Febr. 1813 2.5 juk land huurt voor 10 goudfranken en 20 centimes. Dit land behoorde tot de boerderij "Mattenesse", gelegen aan de Mattenesserweg 1 te Mensingeweer (matten=nat stuk land). Died on 15-11-1846 in Eenrum at the age of 77. De gevelsteen boven de ingang van de toren van de Herv. Kerk te Pieterburen vermeldt tot op heden:"Anno 1805 heeft Jhr Goosen Geurt Alberda, Hr van Dijksterhuis etc. deze toren laten bouwen. Harmannus Havinga, kerkvoogd en schoolmeester te Pieterburen, heeft op den 20-sten Mei de eerste steen gelegd. M. Wallis van Groningen is architekt hierover geweest. Rinne Pieters, Harm Vinkeles en Drews Levi hebben het werk vervaardigt"(Rinne Pieters is Drews Levi's schoonvader Rinne Pieters Zaagman).

Op 19 Sept. 1811 ondertekende "Driewes Levides" samen met bovengenoemde Harm Vinkeles en met F. van Polses (R. van Poojus?) een contract voor de vernieuwing van het interieur van de kerk te Eenrum voor de som van 1750 Car.gulden. Architekt was wederom de heer M. Walles uit Groningen (Eenrum,1999 blz.72).In 1814 wordt hieromtrent een uitbetaling gedaan aan Harm Finkeles van Fl. 2332 (Kerk en toren van Eenrum, R. A. Luitjens-Dijkveld Stol, 1975, pag.60).


Publication of the banns on 01-11-1793 in Mensingeweer, "17 dito (=Nov.) attestatie na Eendrum", church marriage at the age of 24 on 17-11-1793 in Eenrum (NH) to Diewerke Rennes ZAAGMAN, 20 years old, christened on 23-05-1773 in Pieterburen, died on 08-03-1854 in Pieterburen at the age of 80. Bij de inschrijving van haar huwelijk met Drewes Levys Bakema wordt vermeld dat Dieverke Rennes geboren is te Pieterburen, maar "thans woonachtig onder Maarslag". Dit zou de attestatie van Mensingeweer naar Eenrum kunnen verklaren. NB: Zij trouwen op dezelfde dag en in dezelfde kerk als Rinne Pieters Zaagman (vader/schoonvader) met Betje Rijkes Noor Beukema. Daughter of Rinne Pieters ZAAGMAN, timmerman, and Grietje Allerts.
   4.  NN Levys, born 1773. Aangezien hij bij overlijden NN Levys wordt genoemd gaat het om een nog niet gedoopt kind, waarschijnlijk geboren in 1773. Died on 03-12-1773 in Eenrum. De tekst in overlijdensregister Eenrum luidt: " is overleden een kind van Levy Jacobs de Jood nalatende zijn vader en moeder, twee broeders en een zuster" (David, Drewes, en Fijtje ???). Eilke werd pas geboren in 1778 en kennelijk was ook Jacob nog niet geboren op 3 Dec. 1773.
   5.  Jacob Levys, born > Dec.1773. Geboortedatum afgeleid van de tekst bij overlijden van een broer op 3 Dec. 1773 waarbij vermeld wordt dat er twee broers (David en Drewes) en een zuster (Fijtje) worden nagelaten, m.a.w. Jacob is dan nog niet geboren. Died on 23-12-1786 in Eenrum. De tekst in het overlijdensregister van Eenrum luidt:"Den 23 Dec. is gestorven Jacob Levys, nalatende tot sibsten bloed Moeder, 3 broers en 1 zuster (den vader van hier vertrokken zijnde is't mij niet bekend of hij in leven is of niet)".
   6.  Eilke Levys BAKEMA, dagloner/arbeider te Ranum, born on 05-01-1778 in Eenrum. Geboortedatum volgens gegevens archief Kolonie van Weldadigheid te Frederiksoord/Vledder. In de geboorte- en overlijdensakte van zoon Jan (20 Juli -26 Juli 1818 den Hoorn, gem. Leens) wordt als zijn leeftijd genoemd 41 jaren, in overeenstemming met de gegevens van de Kolonie te Frederiksoord. In deze geboorte-en overlijdensakte verklaart hij niet te kunnen schrijven.Hij komt ook voor in de registratie van het "Burgerlijk Register van de Commune Eenrum 1811". Daar is zijn geboortedatum 12 Jan 1776. Died on 09-12-1851 in Frederiksoord at the age of 73. Volgens overlijdensakte Vledder zouden zijn ouders onbekend zijn. Volgens overlevering bij monde van Eelke Bakema (Eelke Bakema geb.03-08-1920, woonachtig te Assen) zou Eilke met een hoge officier als paarden verzorger de Russische veldtocht hebben meegemaakt en bij Moskou zijn geweest(1812). Na een terugtocht vol ontberingen (bijv. beschutting zoekend in de huid van een geslacht paard) zou deze oficier de voorspraak zijn geweest voor opname in de Kolonie van Weldadigheid te Frederiksoord. De betreffende brieven over de Russische ontberingen zouden door de vader van Eelke Bakema te Assen zijn uitgeleend en daarna verloren gegaan.(bron: Jur Visser, Haarlem).
Church marriage at the age of 21 on 28-04-1799 in Bellingeweer to Trijnje/Trientje Jans de JONG, 23 years old, christened on 08-04-1776 in Maarhuizen/Obergum, died on 31-12-1862 at 00:30 in Winsum at the age of 86. Volgens gegevens Kolonie van Weldadigheid zou zij zijn overleden op 8-11-1861. De overlijdensakte uit Winsum is echter zeer duidelijk en vermeldt dat haar echtgenoot Eilke Levies te Frederiksoord is overleden.. Doopboek Maarhuizen/Obergum vermeldt:" Anno 1776 den 8 April Paesch Maandag is gedoopt 't dogtertien van Uge Jans en Anje Jans en is genaemt Trijnje." In de geboorteakte en in de overlijdensakte van haar zoon Jan (*20 Juli 1818, overl.26 Juli 1818) opgemaakt in Leens (waaronder den Hoorn viel) wordt zij Trienje/Trijnje de Jonge genoemd.Volgens archief Kolonie van Weldadigheid is zij (abusievelijk) vermeld als geboren op 11-9-1766 te Winsum, daughter of Uge/Uige Jans and Anje Jans. In trouwboek Bellingeweer: "Den 21 April 1ste en 2de Huwl:Voorstellinge Eilke Levies J:M: van Eenrum, wonende thans te Ranum en Trienje Jans J.D.geboortig van Bellingeweer, wonende te Maarhuizen, 3de maal voorgestelt en getrouwd te Bellingeweer den 28sten April dezes."(=1799).
Het echtpaar vertrok met 6 van hun kinderen op 24-07-1820 vanuit Eenrum naar Frederiksoord (Kolonie van Weldadigheid).De plaatsing gebeurde met "contributie van het arrondissement Appingedam". Volgens een brief van de subcommissie Appingedam d.d.12 Juni 1820 zijn zij uitgeloot samen met een familie H.J.Taatgen uit Farmsum uit een totaal van 9 belangstellende gezinnen. In de kolonie wordt hem op 31 Augustus 1824 de koperen medaille toegekend.Van 20 Oct.1824 tot 4 Febr. 1826 was hij "vrijboer" in kolonie V te Ommerschans.
Volgens naspeuring door Wil Schackman (auteur van: "De proefkolonie, 2006,ISBN 90 458 4854 6/ 9789045848549 NUR 320) stuurt directeur Wouter Visser op 3 oktober 1824, ca. een maand na het verkrijgen van de koperen medaille, aan de permanente commissie een lijst;" van eenige kolonisten welke door de Kleine Raad geschikt zijn geoordeeld om als boeren op grote hoeven bij eene der etablissementen te worden overgeplaatst, waartoe ik bij deze de eer hebt autorisatie der Permanente Kommissie te vragen". Op die lijst staat ook Bakema (kolonie 2; Invoernummer 71.) Het wordt gehonoreerd en in het stamboek hoevenaars Ommerschans (invoernummer 1579) wordt Eilke Bakema genoemd als bewoner van hoeve nummer 13.
Maar de vreugde is van korte duur.Op 28 november 1825 schrijft directeur Wouter Visser een brief aan de permanente commissie (invoernummer 76) met daarin de volgende tekst:
"Van de Heer Adjunkt Direkteur Harloff heb ik ontvangen nevensgaand stuk, houdende beschuldigingen door den onder Dir. en wijkmeester van kol. N5 tegen den hoevenaar Bakema en deszelfs vrouw, als zich te hebben schuldig gemaakt aan verregaande neglisentie in de uitvoering zijner pligten, verontachtzamen der hun aanvertrouwde goederen en brutaliteit tegen gen. ambtenaren hunne superieuren: de Adj. Direkteur voegt hier in deszelfs geleidende missive bij "des avonds na dat ik het rapport had ontvangen kon ik mij niet meer derwaards begeeven om mij van de waarheid der zaak te overtuigen, dan de volgende morgen heb ik nog alles gevonden wat een huishouden van onverschillige en verwaarlozende menschen aanduidt: de koeijen zijn de magerste in de kolonie, met de paarden is het niet beter gesteld; voegd men hier bij eene brutale en alles overschreeuwende, vloekende en door en door brutale vrouw, dan zal UWelEdGestr. gaarne met mij toestemmen, dat de famile van Bakema, althans voor de grote boerderij, geheel en al ongeschikt is, en zal mij derhalve regt aangenaam zijn eenmaal een voorbeeld onder onze bouwkolonisten te kunnen statueren; zonder dit gaat het met anderen op den duur ook niet goed."
Ten gevolge van dit een en ander en uit aanmerking dat zodanige verwaarlozing der Maatschappelijke goederen en brutaliteit tegen den onder direkteur naar ons inzien niet ongestraft behoort te blijven, te meer daar er reeds vroeger klagten tegen een of meerder hoevenaren te Ommerschans zijn ingekomen en het te vreezen is, dat zij zich meer en meer onbehoorlijke handelwijzen zouden veroorloven, neem ik de vrijheid de Perm. Komm. te verzoeken mij te authoriseren den hoevenaar Bakema als onwaardig en ongeschikt dit voorregt langer te genieten, in de gewone koloniën te rug te brengen.
Bijgevoegd bij die brief is een proces-verbaal:
"Op heden den drieentwintigste november des jaars eenduizendachthonderdenvijfentwintig hebben wij S. Bosscha onderdirekteur en E. van der Woude wijkmeester bij kolonie V bevonden:
Dat ten huize en hoeve V13, bewoond door den bouwman IJ. Bakema de aardappelen ongedekt en voor alle weder bloot stonden, hier over genoemde Bakema onderhouden hebbende heeft hij gezegd zulks niet geweten te hebben en dat hij de aardappelen had laten dekken zonder daarna gezien te hebben.
Alverder hebben wij ondergetekende bevonden dat op gemelde hoeve het hooi rondom de hooimiet verslingerd en in de modder getrapt was en de koeijen voor de helft hooi voor, om half twee uren des middags en overigens slingerde het hooi over de gansche deel zelfs met zoo eene ongeregeldheid dat zulks geen mensch met billijkheid konde aanschouwen zonder zijn misnoegen te kennen te geven.
Zoo hebben wij dan ook den genoemde Bakema zijne huisvrouw hierover onderhouden en hebben tot antwoord bekomen (Ik zal voor de bliksem Mijnheer Visser wel spreken) niets dan brutale uitdrukkingen. Zoo hebben wij haar bij den arm genomen om haar de fout aan te tonen, dan genoemde vrouw heeft niet opgehouden met brutaliseeren; zoo hebben wij Bakema bij of op het land zijnde daar van geinformeerd doch heeft hier op niet geantwoord.
Eindelijk hebben wij aan Bakema heden en ook vroeger gezegd dat hij dorsers moest nemen, uithoofde hij geen enkelde Bos stroo voor zijn vee te voederen had, doch hebben van hem tot antwoord bekomen dat wij hem dorsers zouden geven of brengen.
Het bovengemelde naar waarheid opgemaakt zijnde verzoeken wij dit hier in volgens de bestaande reglementen der Maatschappij van Weldadigheid mag worden gehandeld.
Ommerschans den 23 november 1825"
Ondertekening: J. Bosscha E. van der Woude

En 9 december (zelfde invoernummer) heeft de permanente commissie daar blijkbaar op gereageerd, want dan schrijft Visser: "Bij mijne verzoek om auth. tot het terugbrengen des kolonist Bakema in de gewone koloniën, was ik niet bedagt eenen anderen in deszelfs plaats der Permanente Kommissie voortestellen; daar het intusschen ondoelmatig zijn zoude de hoeven te Ommerschans slegts eenen dag onbewoond te laten, zal ik zoo vrij zijn Bakema in kol. V te laten, tot dat door de Permanente Kommissie dezelfs opvolger zal zijn aangewezen, waartoe ik de eer heb den kolonist Bouwman, kol. 1 als geschikt voor te dragen.

Op 4-2-1826 gaat het gezin van Eilke Bakema terug naar de "gewone" kolonien en wel naar I-99.

In een e-mail (9 November 2007) schrijft Wil Schackman: dat "een vrijboer bij de Maatschappij niet zo vrij is als een boer in de gewone maatschappij en ik kwam deze dagen iets tegen uit 1841 dat dat nog eens onderstreept. De bron is het archief van de Maatschappij van Weldadigheid bij het Drents Archief, toegang 0186, en dan inv.nr. 1616, de verslagen van de Raad van Politie en Tucht in de vrije koloniên van 1838 tot 1849. Ik hoop dat jullie het interessant vinden.

Eerst is er vanuit kolonie 1 (Frederiksoord) het:"Proces verbaal van de Raad van Toezicht in kolonie I, gehouden zaterdag 14 augustus 1841
Al de leden zijn tegenwoordig.
De volgende vrijboeren worden voorgeroepen, als:
D.K. De Vries, hoeve 12
B. van Belkum, hoeve 31
F. Broekhuizen, hoeve 38,
J Nieuwenhuis, hoeve 39,
E. Bakema, hoeve 63,
weduwe Gerritsma, hoeve 69,
B. van Limbeek, hoeve 79,
J. Minkman, hoeve 82,

Allen hebben de rogge op hunne hoeve te laag afgemaaid, zodat de jonge brem er door geleden heeft, de president brengt hun onder de aandacht dat zulks tegen de bestaande verordening is;
De Vries brengt in, dat hij, zijne rogge door een vreemde hebbende doen zigten, deze, buiten zijn weten, de rogge te laag heeft afgeslagen, dat hij terstond na de ontdekking heeft doen ophouden;
Minkman zegt, hoewel tegen beter weten van den onderdirecteur, dat de brem eerst aan het opkomen en dus niet beschadigd is."

Even ter toelichting:
- in de Raad van Toezicht van Frederiksoord zitten naast de onderdirekteur van die kolonie wat wijkmeesters en andere ambtenaren plus een 'gemeensman' (= een door de mede-kolonisten gekozen kolonistenvertegenwoordiger);
- als je aan brem komt, kom je aan Johannes van den Bosch. Hij had een h-e-i-l-i-g vertrouwen in brem als vruchtbaarmaker van de bodem. Latere landbouwdeskundigen hebben met die opvatting de vloer aangeveegd, maar in deze tijd wordt brem nog beschouwd als onmisbaar ter aanvulling van koeienmest;
- de processen verbaal uit de drie koloniën (Frederiksoord, Wilhelminaoord, Willemsoord) worden altijd behandeld op de eerstvolgende zitting van de 'Raad van Politie en Tucht in de vrije koloniën' en die is blijkbaar al diezelfde dag, dus ook 14 augustus 1841;
- naast de hiervoor genoemden wordt dan ook vrijboer Kramer van Frederiksoord hoeve 99 en twee vrijboeren uit Willemsoord, Smit van hoeve 81 en Jansen van hoeve 77, voor de Raad van Politie en Tucht geroepen. Allen hebben:"terzake van de brem onder de rogge te laag te hebben afgemaaid en alzo strijdig te hebben gehandeld met Art. 8 van het Reglement voor de vrijboeren.
Bij hun afzonderlijke verhoor wordt ingebragt, dat,
- door de meesten, daartoe gekomen te zijn, om het ondervoer voor hun vee, waaraan zij grootelijks gebrek hebben, niet te missen,
- door anderen, dat hunne hoeven 400 roeden te klein zijn en dus den bremgrond niet te kunnen ontberen,
- door sommigen, dat de brem niet korter afgemaaid is, dan elders bij de gewone kolonisten; - door eenigen, dat er slechts een klein gedeelte buiten hun weten te kort afgemaaid is, - en nog door enkelden, dat zij, vier en meer stuks vee houdende, hunne hoeven, buiten de brem-cultuur, wel in de mest kunnen houden.
De Raad is van oordeel, dat, daar verscheidene dier redenen niet van grond ontbloot zijn; de meesten blijken van berouw en beloften van beterschap geven,
- voorts de overtreding van het Reglement eerder ontzetting van hun vrijboerschap, dan wel eene bestraffing van opsluiting ten gevolge behoort te hebben, welke gewone bestraffing van zulk een aantal der oudsten en meest oppassenden dan ook eene onaangenaame indruk zoude maken,
- hun alleen voor deze eerste en eenige keer te verschoonen, met uitdrukkelijke vermaning, om, in het vervolg, zich meer aan het Reglement te gedragen en anders ongetwijfeld onder administratien te zullen worden genomen, waartoe, met eenparigheid van stemmen, wordt besloten, aan de Permanente Commissie voordragende, om aan die vrijboeren, welke vier of meer stuks zwaar vee houden, die, volgens Art. 8, mede 300 roeden grond in brem behoren te houden, gelijk zij die maar drie koeijen houden, van de brem-cultuur geheel vrij te stellen."

Volgens het bovenstaande werd Eilke Bakema, ondanks de negatieve ervaringen met hem in Ommerschans, na de terugzending naar Frederiksoord, later toch weer vrijboer in de "vrije kolonien".

De laatste jaren van hun leven woonden Eilke en zijn vrouw afwisselend in bij hun kinderen Frouwke, Drewes en Johanna, die allen in de kolonie woonachtig waren.

Homepage | E-mail


created with PRO-GEN 'Genealogie à la Carte' software